Terug naar Portfolio >

juni 2014 | JeugdenCo

Opvoeden met hulp van de buren

  In Friese tweespanhuizen wonen verstandelijk beperkte ouders met hun kinderen. Hun begeleiders wonen ernaast en houden een oogje in het zeil.


door Mayke Calis
Beeld: Tjitske Sluis
   

In het huis van Monique en dochter Alicia (4) hangt een doordringende sigarettenlucht; speelgoed slingert door de kamer. “Ik wil een tablet”, zegt de kleine Alicia. “Eerst maar sparen”, reageert Monique. Pedagogisch gezinsbegeleider Stella Sheedy brengt haar wekelijkse bezoek aan het gezin en bekijkt het rapport van Alicia. Ze prijst haar. Alicia lijkt zich ‘normaal’, zonder beperkingen, te ontwikkelen. Dat kan een probleem worden voor moeder Monique, met haar verstandelijke beperking en PDD-NOS. Monique en Alicia wonen in een zogeheten tweespanhuis. In twee grote woonboerderijen in het Friese Harkema zijn vier huizen ondergebracht: drie voor gezinnen die hulp nodig hebben en een voor hun begeleiders Sylvia de Jager en Koos Smid. In tweespanhuizen wonen gezinnen die net wat meer begeleiding nodig hebben dan ondersteuning van een ambulant begeleider, hoewel de hulp niet is opgelegd door de rechter. “Zij kunnen hun hulpvraag vaak moeilijk uitstellen”, zegt coördinerend teamleider Esther Nicolaï van zorginstelling Reik, die zelf niet bij de gezinnen over de vloer komt. “Er kunnen ook gezinsvoogden aan te pas komen, bijvoorbeeld als er in het verleden een scheiding heeft plaatsgevonden. Maar als de begeleiding goed loopt, doen zij een stapje terug.”

Vieze oren
“Ik zie dat Alicia’s oren een beetje vies zijn”, zegt Stella Sheedy. “Die moet je straks even schoonmaken.” Monique knikt. Als Alicia boven op haar kamer gaat spelen, loopt Monique met haar mee. Op de trap ligt zand en stof. Op de grond in de badkamer liggen watten, stroken wc-papier en kleren. Alicia’s kamer is een wirwar van speelgoed en stapeltjes kleren. “Alicia, je moet je bed opmaken”, zegt Monique. “Kan ik niet”, roept Alicia vrolijk terwijl ze op haar speelgoed duikt. Monique trekt het dekbed recht. Het moeilijkst van de opvoeding vindt Monique dat Alicia steeds bijdehanter wordt. “Ze was als baby zo lief en rustig, maar tegenwoordig krijgt ze geregeld woedeaanvallen. Dan wil ze bijvoorbeeld een broodje in plaats van warm eten. Als ik haar op de gang zet, gooit ze alle spullen die daar staan door elkaar.” Alicia’s vader is niet meer in beeld. “Hij liet mij zitten toen ik 25 weken zwanger was.” Alicia wil niet naar hem toe. “Ze zegt gewoon: ‘Ik heb geen papa.’” Voor Monique is het lastig om te leren van opvoedingssituaties die zich eerder hebben voorgedaan, legt Sheedy later uit. “Ook het ordenen van speelgoed, zodat Alicia er makkelijker mee kan spelen, vindt ze moeilijk. Als ze – drie keer per week – thuiskomt van haar dagbesteding op een kwekerij, is ze moe en wil ze uitrusten. Maar Alicia is er dan ook. Haar dochter achter de computer zetten is dan de makkelijkste weg. Wat ze daar allemaal doet en ziet, weet Monique niet. We hebben haar geleerd Alicia niet eindeloos achter die computer te laten zitten, maar de tijd af te bakenen. Hetzelfde geldt voor het voor straf zitten op de trap.”

Weerstand
De gezinnen wonen in de tweespanhuizen zolang er kinderen zijn. Worden die uit huis geplaatst, dan moet de rest van het gezin ook verhuizen. Dat is tot nu toe één keer gebeurd, bij een baby die medische hulp nodig had die de ouders onvoldoende gaven. Nicolaï: “De ouders waren in het begin goed te begeleiden, maar toen de baby ziek werd en verzorging nodig had, stuitten we op weerstand. Ze lieten de hulpverleners niet meer binnen. Toen werd het te onveilig voor het kind.” Het doel van de tweespanhuizen is ouders te leren hoe zij hun ouderschap ‘goed genoeg’ in de praktijk kunnen brengen, in combinatie met alle gezinstaken. De buren-begeleiders en de pedagogisch gezinsbegeleider helpen daarbij. Sheedy: “Goed genoeg ouderschap is je kind kunnen begrenzen. Weten waar het speelt en of dat veilig is. Maar ook op tijd opstaan, wassen, drie maal daags eten, spelen en knuffelen. Als het kind ouder wordt, komen andere opvoedvaardigheden om de hoek kijken. Wie is de baas? Corrigeert de moeder het kind of corrigeert het kind de moeder?” Een pubermeisjes in een van de gezinnen vindt het vreselijk als Sheedy meegaat naar de tienminutengesprekken op school. Ze wil niet anders zijn dan andere kinderen, ook al is ze, net als haar ouders, zwakbegaafd. Als ze al iemand mee naar huis neemt, schaamt ze zich als er een hulpverlener binnen zit. Ze vindt het irritant dat haar moeder hulp krijgt. Maar ze klopt zelf ook wel bij de begeleiders aan, bijvoorbeeld als ze een conflict heeft met haar moeder.

Buurtbarbecue
Doordat de – hiervoor opgeleide en voor 27 uur betaalde – begeleiders naast hun cliënten wonen, houden ze steeds een oogje in het zeil, zijn ze aanspreekbaar en kunnen ze zo nodig meedenken over opvoedingskwesties als de pedagogisch gezinsbegeleider niet voorhanden is . Ze zien wat er speelt door ook onverwachts langs te komen. Hoe bewaren zij genoeg afstand om scherp te blijven? Sylvia de Jager: “Het risico bestaat dat je té betrokken raakt als je elkaars buren bent, dat je niet meer ziet dat iets aan het misgaan is. Maar we hebben ook nog ander werk. Andere hulpverleners kijken mee en geven ons feedback. Als wij twee weken op vakantie zijn, nemen anderen het tijdelijk over. We doen bijvoorbeeld niet mee met buurtbarbecues, want wij zijn begeleiders, geen vrienden of familie.” Koos Smid: ‘”Maar toen we schade hadden door storm, waren we wel echte buren. We praatten erover en hielpen elkaar.”